In enkele uitdr. die in de standaardt. niet (meer) voorkomen: zijn streng trekken, zijn deel van het werk verrichten, ook: zijn zaak behartigen, zijn best doen enz.; - geen streng lossen, volhouden; - aan één streng trekken, samenspannen; - iem. in de strengen zetten, hard doen werken.
Gustaf deed al direkt precies of dat ze alleen van hem was. Hij was er niet van af te slaan, en ’t wierd een verkeeragie. Gustaf loste geen streng, hij schreef brieven naar Brussel en hij ging heur bezoeken, en het geraakte zo wijd dat ze in positie was en dat ze in de gauwte trouwden, CLAES 1960, 56.
Blomme is verplicht die waarheid te beamen: gelijk een peerd ... heeft hij zijn streng getrokken, en anderen opgejaagd te doen zoals hij, STREUVELS 1962, 178.
Wie in deze Ronde al tot op heden behoorlijk zijn streng heeft getrokken is de jonge Netespurter R. Zaterdag was hij al betrokken in de goede ontsnapping, Gazet v. Antw. 8/8/1977.