Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

solde

betekenis & definitie

1. Overgebleven waar, die tegen verminderde prijs verkocht wordt: restant; vand. ook: koopje; soms bep.: prijsverlaging, prijsvermindering.

In de benzinewereld zul je altijd zulke soldes hebben, koopjes: er werken zoo raffinaderijen in Europa en je hebt makelaars die de markt bijzonder goed kennen, KNACK 13/12/1972, p. 38.

Solden? Neen! Maar onze meubelen en kleinmeubelen aan ongezien lage prijzen, Gent 19/8/1976, p. 14.

Wij hebben een koop gesloten, met een vaste massale afname, en onmiddellijk betaald ... dat maakt het mogelijk nu extra prijzen te bekomen, kom onmiddellijk en profiteer van de sterkste solden in ons land! Gazet v. Antw. 21/7/1977.

Alle modehuizen en grote kleergoedwinkels komen deze dagen uitpakken met soldes, alvorens ze hun nieuwe winterkollekties voor het publiek brengen, Gazet v. Antw. 12/8/1977.

2. (Vooral in ’t mv.) Uitverkoop (inz. bij faillissement, opheffing enz.), opruiming (inz. aan het einde van een seizoen), in ’t bijz.: balansopruiming (aan het einde van het boekjaar) e.d.

Solden in mantels, Reklaamblad 26/1/1977.

Solden tot 50% vermindering, nu ook op elektrische apparaten, radio en T.V. enz., Gents Adv. 12/8/1976.

Ook o.a.: Westkust 26/8/1976, p. 12. Annoncenblad 21/1/1977, p. 15. Laatste Nieuws 30/7/1980.

Sam.: wintersolden; zomersolden (Een opgetogen menigte bezoekt iedere dag de grote winkels het best voorzien van een enige keuze der schoonste echte oosterse tapijten de welke u aangeboden worden tijdens de zomersolden met buitengewone kortingen, Gentenaar 12/8/1977);

- soldentijd (Voor soldentijd wordt door carpet-land een extra speciale korting gegeven, Gazet v. Antw. 21/7/1977); soldenverkoop (Klokske 27/4/1978).

< >