1. In nattig vuil roeren, spelen, lopen enz.; modderen; - vand. ook: morsen, knoeien (inz. bij het eten).
2. Motregenen; vand. ook: miezerig zijn.
Nog nooit had hij alzo zijn voldoening gehad ... in ’t smodderen en smuiken (= mistig zijn) van dit natte jaargetijde. Tegen de elementen van de lucht was er geen verschoon, ’t hemels geweld kwam den Waterhoek te hulp, STREUVELS 1964, 178.
Afl./Sam.: modderaar, viezerik, knoeipot, morser;
- smodderachtig, inz. van het weer: miezerig, motregenachtig;
- smodderregen, motregen; smodderweer, weer met veel motregen, miezerig weer.