Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

schikken

betekenis & definitie

1. Van pers.: voornemens zijn, van plan zijn; - ook in de verb. geschikt zijn om -: hij was geschikt om naar de kermis te gaan.

Hij (kwam) er niet toe zijn voornemen uit te voeren, namelijk onmiddellijk naar Postel af te reizen, waar hij den Zondag verder schikte door te brengen, VAN HEMELDONCK 1945, 103.

Zij is trots op hem en tegelijk bekommerd. Haar ogen vragen hem uit. Wat schikt hij nu te doen? BONI 1948, 125.

Fons schikt niets aan zijn gewone strategie te wijzigen, Laatste Nieuws 30/7/1980.

2. Gissen, vermoeden, denken, geloven; hij schikt dat zijn huis tegen Pasen zal af zijn; oordelen, achten: hij schikt alles veel te gemakkelijk.
3. (Iets) rangschikken, op volgorde plaatsen. Getallen schikken. Oplossing: de grote getallen zijn de derde macht en kwadraten van de kleine getallen in de bovenste rij, Gazet v. Antw. 30/7/1980.

< >