Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

schieloos (schierloos)

betekenis & definitie

Inz. van dieren: schichtig; - van of m. betr. t. personen: onbesuisd, onbezonnen, roekeloos.

- Zie ook de dialectwdb., o.a. BO en C.

Er is geen levende ziel te zien, of ’t is een schielooze haas of een bang konijn, CLAES 1933, 81.

Uit een elzenstruik vleerde een schierloze mus, CLAES 1955, 195.

Met hun onstuimigen aard ... kwam er nu en dan ene uit den zwerm, schierloos op hem aangevlogen, snapte hem in de armen, STREUVELS 1964, 292.

< >