Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

schabbernak

betekenis & definitie

1. Wonderlijk en onooglijk kledingstuk.

In zijn bloot schabbernak moest de Witte langs hen voorbij. Uit schaamte verstopte hij zijn gezicht achter zijn rechterarm, en met de linkerhand hield hij zijn klak voor zijn buik. En zo zag hij de mensen niet die allemaal giechelend bleven staan, en hem vroegen wat dat kostumeke wel kostte, CLAES 1955, 165.

2. In de verb. iem. bij zijn schabbernak grijpen, vatten e.d., iem. bij de kraag pakken, bij de lurven pakken, bij de kladden pakken enz.; iem. op zijn schabbernak geven, op zijn schabbernak krijgen e.d., op zijn huid krijgen, een pak slaag krijgen enz.

Hoe dikwijls is hij niet van zins geweest de kerel bij zijn schabbernak te vatten? Maar ja, tegen vrouwenkoppigheid is geen mansgeweld bestand, TEIRLINCK 1952, 2, 56.

Hij kon er niet meer buiten, het leven had hem bij zijn schabbernak vast en duwde hem voort, VERMEYLEN 1962, 11.

Als het volk ... vraagt, wie men dan op de toren opgesloten heeft, dan halen zij de schouders op. Misschien wel een onbekende sukkelaar die men bij de schabbernak heeft gegrepen... het schijnt dat men eigenlijk een vlaskoopman bij vergissing heeft opgesloten, BOON 1975, 142.

Ook o.a.: WALSCHAP 1935, 61.

3. Als scheldwoord, in toep. op een lichtzinnig persoon; - rakker, kwajongen.