Wat is de betekenis van Schabbernak?

2024-04-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

schabbernak

(19e eeuw) (vero. en inf.) bouwvallig huis; barak. • Hij woont daar in e schabbernak van 'en huis, da' nie' te goed is om af te breken. (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. 1900) • ’n Oud krot van ’n woning noemt men in Tilburg ’n schabbernak. (Denk aan schobbejak) „...

2024-04-29
Brabants Handwoordenboek

Prof. dr. Jos Swanenberg (2015)

schabbernak

(zn) bouwvallig huis TM.

2024-04-29
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

schabbernak

(de) - iemand bij de/zijn schabbernak krijgen/pakken/grijpen/vatten, iemand in de kraag vatten, iemand bij zijn lurven pakken. Zo een gast wil zijn woede koelen. Maar als iemand hem bij zijn schabbernak pakt en begeleidt, gebeurt dat niet. Ik vertel mijn mensen altijd dat ze jongeren - of het nu duiveltjes of junioren zijn - nooit zonder toe...

2024-04-29
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

schabbernak

1. Wonderlijk en onooglijk kledingstuk. In zijn bloot schabbernak moest de Witte langs hen voorbij. Uit schaamte verstopte hij zijn gezicht achter zijn rechterarm, en met de linkerhand hield hij zijn klak voor zijn buik. En zo zag hij de mensen niet die allemaal giechelend bleven staan, en hem vroegen wat dat kostumeke wel kostte, CLAES 1955, 165....

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Schabbernak

m. en o. (-ken), (gew.) 1. wonderlijk of onooglijk kledingstuk; — iem. bij de schabbernakken krijgen, grijpen enz., bij de kladden, bij de vodden pakken ; op zijn schabbernak krijgen, een pak slaag krijgen; 2. iem. die er wonderlijk of onooglijk uitziet; 3. rakker, kwajongen; 4. cavalje.

2024-04-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

schabbernak

v.: Z.-N. in de zegsw. iem. bij zijn schabbernak pakken, bij de kraag.

2024-04-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

schabbernak

(’schabbər) m. [msch. schab ~ schaven + nak, nek, ruige pelsmuts, nekkrabber] 1. Eig. wonderlijk of onooglijk kledingstuk. 2. Metn. wonderlijk of onooglijk uitziend iemand.