Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

saus

betekenis & definitie

1. In Vl.-België zeer gewoon in toep. op het vocht waarin vlees gekookt of gebraden is: jus, vleesnat.

- Zie verder de Opm.

Plaats het vlees op een verwarmde schotel. - Leng de saus zo nodig aan met een weinig warm water. - Laat doorkoken en giet de saus op het vlees, Koken ± 1968, 96.

De blinde vinken in de boter op de pan braden ... . Ondertussen je groenten bereiden ... . Ze liggen dan zo heerlijk blind tussen de groenten en de lekkere saus, BOON 1972, 104.

2. Uitbrander, inz. in de verb. zijn saus krijgen, op zijn donder krijgen.

Opm..: In de standaardt. wel in toep. op toebereid nat bij of over verschillende spijzen (gebonden saus, botersaus, mosterdsaus enz.) in tegenst. tot jus (vleesnat, al of niet met water aangelengd).