Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

roepen

betekenis & definitie

1. In de verb. op, over iem., iets roepen, iem. roepen, om iem. roepen (inz. om hem te doen komen); ook: naar iem., iets verlangen, hunkeren; op iem., iets roemen; iem. loven, prijzen.

Voor een andere zorgt dan eveneens Franske De Metser ..., die van op de dijk tegenover de stort een twee bij drie meter grote boot in de rivier stoot, en er aldus de overzet maakt waar reeds iedereen op geroepen heeft. Te recht, trouwens, want voor de delvers is dat een enige oplossing van een moeilijke toestand, WEYTS 1950, 77.

Vorig jaar, wanneer hij in die hoge koortsen te bed lag, heeft hij zich nooit zo gevoeld. Want toen hij dan ijlde en die benauwdheid over hem kwam, kon hij altijd op vader roepen. Nü niet, op niemand! Alléén met zichzelf, met de duisternis en met die schimmen kan hij spreken, WEYTS 1950, 136.

Hij hoorde weer zijn heldere stem weerklinken. Hij hoorde het roepen op zijn vader die zich verwijderde, DURNEZ z.j. (± 1958), 153.

Hij hoorde Gus over hem roepen met de dunne stem van een verongelijkt kind, liep zonder te antwoorden naar boven, VAN AKEN 1958, 20.

Elvire was het gloeiend met hem eens, ze maakte zich al die tijd zorgen over hem; eerst kwam ze achter de gesloten kamerdeur over hem roepen, vragen of hij iets nodig had, onzinnige foefjes waar je zelfs geen weet van had, later kwam ze de kamer inlopen, dan hoefde ze niet zo hard te schreeuwen, VAN AKEN 1965, 69.

Als een soort houterige King-Kong schokte hij achterover, terwijl hij luidkeels op Zoë riep, VAN DEN BROECK 1972, 136.

„Wij zijn dikke vrienden” stapten ze triomfantelijk voorbij. Toen Machteld op hen riep, keken ze beide stralend achterom, Vrouw en Wereld maart 1975, p. 22.

2. (R.-K.) M. betr. t. een toekomstig bruidspaar: afroepen, van de preekstoel afkondigen dat de betrokkenen het voornemen hebben met elkaar te trouwen.
3. (Iets) bij opbod verkopen, veilen.

Sam.: roepgeld (Wdl.), bedrag, bij veilingen door de kopers aan de veilinghouder te betalen: tafelgeld, veilingkosten; roephoorn, roeper, spreektrompet (Als ik nu eens uw roephoorn zou meedoen naar het ziekenhuis en héél-héél hard in zijn oor ging roepen? DURNEZ z.j. (± 1958), 79); roepzaal, veilingzaal, verkooplokaal.