Wat is de betekenis van roepen?

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

roepen

roepen - onregelmatig werkwoord uitspraak: roe-pen 1. heel luid en met lange uithalen iets zeggen ♢ moeder roept dat ik moet komen eten 1. niemand voelt zich geroepen [niemand vindt dat hij het moe...

2024-04-25
Kuifje in Vlaanderen

Michel Uyen

roepen

Mijn zus zit op me te roepen (pesten, las¬tig vallen). Ook: roepen om. Vroeg of laat roept iedereen op zijn moeder (om).

2024-04-25
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

roepen

- op iemandroepen, iemand roepen, om iemand roepen of op iemand afgeven. Maar ik ben niet rancuneus. Ik ben een goede mens, een chique tiep, menselijk. Ik kan op een oefenveld op iemand roepen, maar dat betekent niet dat ik geen sympathie heb voor die persoon. - HN, 24-12-2002.

2024-04-25
Politiek woordenboek

Marco Bunge (1985)

Roepen

Beweren, kletsen, zeuren. Door gebruik te maken van het woord ‘roepen’ wordt door spreker V te kennen gegeven dat spreker N (van een andere politieke kleur) een slecht gefundeerde mening heeft. De CDA-voorman De Vries: ‘Collega Nijpels roept nu wel dat de mensen in het land na zonsondergang niet veilig meer over straat kunnen gaan...

2024-04-25
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

roepen

1. In de verb. op, over iem., iets roepen, iem. roepen, om iem. roepen (inz. om hem te doen komen); ook: naar iem., iets verlangen, hunkeren; op iem., iets roemen; iem. loven, prijzen. Voor een andere zorgt dan eveneens Franske De Metser ..., die van op de dijk tegenover de stort een twee bij drie meter grote boot in de rivier stoot, en er a...

2024-04-25
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Roepen

of fluiten noemt men het geluid dat bijenkoninginnen in bijzondere omstandigheden maken.

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Roepen

v., roppe, rôp, roppen.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

Wil je toegang tot alle 17 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Roepen

(riep, heeft geroepen), 1. schreeuwen, een kreet, kreten slaken: roepen en tieren; de vogels fluiten en roepen; — zich hees roepen; 2. de stem luide verheffen om iets mee te delen: iets roepen; wat heeft hij geroepen?; hij riep ,,houdt de dief”: moord, brand roepen; 3. met luide st...