Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

ravelen

betekenis & definitie

1. Zich dwaas aanstellen; wild heen en weer gaan, lopen.

De scherpe winter smolt uiteen ..., terwijl een nieuw geweld, daarboven door de bomen hollend, bruiste als een springvloed, en de oude reuzen kreunden onder den golfslag van de ravelende lucht, VERMEYLEN 1962, 81.

2. M. betr. t. kleren: vuil en kapot maken, vies maken, besmeuren en verslijten.

Afl.: raveel, losbol, fuifnummer; ook: slordig pers., m.n. in toep. op iem. die zijn kleren vies en kapot maakt.