Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

proper

betekenis & definitie

1. Van pers. en zaken: keurig, in de puntjes verzorgd, net; vand. ook: fraai, netjes.

Die mannen droegen toen, in plaats van een col waarvan het randje uit de uniform piept, een bandje witte pereltjes, zodat zij altijd netjes en proper waren, LIA TIMMERMANS 1962, 100.

Brasserie-restaurant... vraagt propere en deftige hulp-kellner, Reklaamblad 26/1/1977.

Borgerhout: 725.000 fr., zeer propere eigendom in de Sterlingestraat zelf, Gazet v. Antw. 5/7/1977.

Léon (keurig pak, wit hemd, mooie das, blinkende zwarte schoenen, proper gekapt en geschoren) had ik die ochtend aan de gevangenis te Leuven afgehaald, Gentenaar 16/8/1977.

2. Van pers.: op zindelijkheid gesteld, zindelijk, net; van zaken die goed schoongemaakt, gepoetst, gewassen zijn enz.: schoon, zindelijk; soms bep.: nieuw, onbeschreven (blad papier); zuiver (water, zand enz.).

Dat zei mijn vader indertijd nog: Had in mijn jonge jaren gesneden brood en gemalen koffie bestaan, ik zou nooit getrouwd hebben. En het is bovendien in een plastic zakje verpakt, met een elastiekje eromheen. Zeer proper en zeer hygiënisch, BOON 1972, 17.

Bloeiend gelijk een roos, gelijk een zonnebloem, is zij in wezen typisch Vlaams: arm maar proper. Zij wordt woedend als iemand van de bende onder haar ogen komt met een gescheurde kazak, BOON 1975, 125.

Gewone waspoeders wassen maar echt proper bij hoge temperaturen, Vrouw en Wereld juni 1975, p. 30.

De speen wordt droog bewaard op een proper schaaltje onder een omgekeerd glas, Vrouw en Wereld juli/aug. 1976, p. 39.

Maar een mens leeft niet alléén, zegt ze, en daarom begaven we ons op stap, nadat ik beloofd had een propere pull te dragen, niet tevéél te zullen drinken en op tijd huiswaarts te willen keren, BOON 1977, 59.

De rechtsdienaar vraagt oerkalm ...: «Hoe dan wel?» terwijl hij een proper blad in zijn schrijfmachine draait, Gentenaar 12/5/1977.

Nieuwe burgemeester wil ijveren voor een proper Boom, Gazet v. Antw. 27/6/1977.

Dit weefsel lijkt op het eerste zicht proper. Maar die properheid is slechts schijn, Vrouw en Wereld sept. 1977, p. 36.

Te huur: 2 appartementen van 3 en 4 plaatsen ... voor stille en propere mensen, Gazet v. Antw. 7/6/1977.

Ik moet niet aandringen bij onze jongens, die doen, zeker vandaag, propere sokken aan, Vrouw en Wereld dec. 1977, p. 25.

Volgens onderzoekingen zou het zand in speelbakken van openbare speelplaatsen zo mogelijk tweemaal per jaar vervangen moeten worden door nieuw proper zand, Vrouw en Wereld dec. 1977, p. 45.

Allereerst moet de kerk er netjes uitzien, ordelijk en proper, goed verlicht. Een achtergrond van mooie muziek is niet te versmaden, Kerk en Leven (ed. Mechelen) 25/5/1978, p. 18.

- In de verb. (iets) proper houden, schoon, netjes houden; (iets) proper maken, schoonmaken, (op)poetsen enz.

Roos Huppelinckx, die ik eerst maar voor twee halve dagen in de week had gevraagd, kwam voortaan elke voornoen, tegen twee frank in de week... . Mijn huis wierd nu wel min of meer proper gehouden, CLAES 1960, 13.

De lens even proper maken, B.R.T.-uitzending 1 mei 1977.

Met zijn plastieken steel en zijn witte nylon kop, zal deze bolvormige kwast uw W.C.-bakken keurig proper houden, Rijk d. Vrouw 18/4/1978, p. 110.

3. (In enkele specifieke toep.) Van of m. betr. t. uitlatingen, moppen enz.: keurig, ondubbelzinnig, netjes, niet schuin; - m. betr. t. de wijze van spelen: fair, sportief, niet vuil, niet hard enz.; - van prestaties, verrichtingen enz.: geschikt, goed, behoorlijk, deugdelijk.

We maken geen reklame als we ronduit bekennen dat het orkest van Walter Vanbecelaere proper werk levert. Al zaten we zes volle uren bij zijn opeengestapelde klankkasten. We hadden waar voor ons geld! Weekbode 24/6/1977.

Als dit proper spelend Beerschot in het laatste kwartier zelfs wat meer durft, Gazet v. Antw. 3/7/1977.

En inderdaad, het ogenblik is gekomen om u allen een propere mop te vertellen. Echt gebeurd natuurlijk, Gentenaar 16/8/1977.

Opm.: In de standaardt. is proper (freq. 2) (en properheid, freq. 1) erg ongebruikelijk, en heeft het een min of meer pejor. bet.: al te net of zindelijk. In het algemeen taalgebruik is proper zo goed als volledig verdrongen door keurig, net, schoon, zindelijk enz.; het werd dan ook door alle excerpenten als ‘afwijkend van de standaardt. gekenmerkt.

Afl.: properheid, zindelijkheid, keurigheid enz.; in de aanh. bep.: reinheid, zuiverheid (Ik werd in mijn kindsheid tot generlei levensgeluk voorbereid. Men hield mij in een bad van jammer en oproer gedompeld ... . Er rest mij te nauwernood genoeg geestelijke properheid om mij voor de verleidingen van het ouderlijke bloed voortaan te behoeden, TEIRLINCK 1952, 2, 185); properiteit, (gewest.) zindelijkheid, netheid, keurigheid (vgl. fr. propreté) (Elke zaterdag wierd er het stof afgeveegd, mijn affère blonk van propereteit. In de zomer had ik er anders wel veel last van de vliegen en de wespen, CLAES 1960, 5).

< >