Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

prangen

betekenis & definitie

1. M. betr. t. zaken: drukken, duwen, dringen, persen; - ook wederk., van pers.: zich aan iemands borst prangen. (Sommige voorb. kunnen ook onder de bet. 2 horen).

Zij omarmde mij, zij prangde zich aan mijn borst, haar mond lag aan mijn mond, en ik voelde haar adem hijgen, TEIRLINCK 1952, 1, 224.

Ook niet het eerwaardig herderlijk gezag kan hem van streek brengen. Integendeel is hij besloten ... onze snuit eens duchtig in ons vuil te prangen, al weet hij dat eigen stank nooit stinkt, TEIRLINCK 1952, 2, 106.

Enkele negerinnen met een vamperige zonnebril op de neus en de zware borsten in een etherische avondjurk geprangd, hielden zich afzijdig, VAN HECKE 1966, 38.

Mechelen wordt beheerst door de machtige St.-Romboutstoren, die alhoewel sinds eind 1962 wegens restauratiewerken in een stalen keurslijf is geprangd, en dit nog wel voor enkele jaren, de bewondering afdwingt van de talrijke bezoekers aan de stad, Mech. 1/6/1978.

2. Knellen, knijpen, klemmen; omklemmen.

De worsteling duurde niet lang, hij voelde de weerstand van de hond begeven, toen plots ... Te laat!... De soldaten hadden de strijd gehoord, ze kwamen toegeschoten. Eer hij het dode beest helemaal van zich had afgestoten, lag een soldaat op z’n benen en twee anderen prangden z’n polsen in ’n sterke greep, LANGENS 1947, 148.

Haar handen daarentegen kon ik niet zien: de ene, aan haar neerhangende, tegen haar zijde gedrukte arm, werd door plooien van haar japon verborgen, terwijl ik de andere alsnog in de mijne geprangd hield. Ik voelde wel dat zij mijn hand al niet meer vasthield, maar ik kon de hare nog niet loslaten, DAISNE 1948, 95.

Zij waren allen in het zwart met lange zwarte kousen tot boven hun knieën. En bij velen, die uit hun korte broekjes gewassen waren, zag men brede zwarte elastieken boven de knieën hun kousen prangen, LEBEAU 1962, 13.

Het was Electro-Encéphalo-Graphie, een toestel met pinnen en zuignappen dat ze je op het hoofd prangden, een brok kunst- en vliegwerk dat leek op een droger uit een kapsalon voor dames en waarmee ze allerlei konden uitmaken waar je geen weet van had, VAN AKEN 1965, 168.

3. Kwellen, drukken, benauwen.
- Zie ook prangend.

De Hertog van Croy, door dodelijke koortsen geprangd, drinkt van dat water en geneest terstond, TEIRLINCK 1952, 1, 5.

Opm.: In de standaardt. zo goed als volledig vero. (freq. 0); prangen is door alle excerpenten als ongebruikelijk en/of onbekend gekarakteriseerd, hoewel het woord nog in versch. handwdb. wordt vermeld.

< >