Wat is de betekenis van Prangen?

2024-04-29
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

prangen

(prangde, geprangd) drukken, duwen, dringen, knellen, knijpen, klemmen, omklemmen. Er komt geen verplichting om uit de kluiten gewassen jongens en meisjes van twaalf jaar op de achterbank van de auto in een kinderzitje te prangen. Dat verzekert minister van Mobiliteit Isabelle Durant. - LN, 23-01-2003.

2024-04-29
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Prangen

drukken; knellen; benauwen

2024-04-29
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

prangen

1. M. betr. t. zaken: drukken, duwen, dringen, persen; - ook wederk., van pers.: zich aan iemands borst prangen. (Sommige voorb. kunnen ook onder de bet. 2 horen). Zij omarmde mij, zij prangde zich aan mijn borst, haar mond lag aan mijn mond, en ik voelde haar adem hijgen, TEIRLINCK 1952, 1, 224. Ook niet het eerwaardig herderlijk gezag kan...

2024-04-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Prangen

v., prangje, knipe.

2024-04-29
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Prangen

prijken, pronken, pralen.

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Prangen

(prangde, heeft geprangd), 1. drukken, dringen: prangend en elkaar voortduwend hosten ze de zaal rond; 2. knellen, klemmen: ik zit tussen twee dikke paardenkopers geprangd; 3. (fig.) kwellen: ’t geprangde gemoed; in het prangen van de nood; 4. (onoverg.) (zeew.) bij harde wind onder zeil blijven om boven een punt te geraken, bij de wind op...

2024-04-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

prangen

prangde, h. geprangd (lit. t. klemmen, knellen, drukken; fig. benauwen): droefheid kan ons hart prangen; prangend wee.

2024-04-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

prangen

(’prangən) (prangde, heeft geprangd) [wsch. klnb.] 1. drukken, knellen : mijn schoenen mij. 2. in het nauw brengen : iemand -. 3. benauwen : -d wee.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

prangen

(prangde, heeft geprangd), 1. knellen, klemmen, inperken; 2. (fig.) nijpen, benauwen, drukken, kwellen.