Gevulde chocoladebonbon; bonbon (in ’t alg.); in Nederl. thans vaak Belgische bonbon genoemd.
Op de schouw stonden wel twintig gouden doozen met allemaal verschillende bollen, pralinen, spek, tuttifrut, neuzen, chocolade met nootjes, chocolade zonder nootjes, melkchocolade en nougat, WALSCHAP 1935, 73.
„Madame, wij lijden allemaal voor Vlaanderen!” en overlaadde haar met pralines en gekonfijt fruit, BRULEZ 1950, 164.
Om haar nog vaster te binden heb ik haar een enorme doos pralines in de schoot gelegd, ELSSCHOT 1960, 584.
De doos pralines die de chocolatier bij deze gelegenheid voor elk van ons had meegebracht, ... maakte alles goed, V.D. VELDE 1964, 31.
Dat er velen zullen zijn, die onder het nuttigen van pralines of wafels met veel suiker, zichzelf hebben beloofd in het nieuwe jaar hun lijn te eerbiedigen, Vrouw en Wereld maart 1974, p. 12.
Winkel in doopsuiker en pralines, Gents Adv. 12/8/1976.
Met onder de snelbinder een doosje pralines, Gazet v. Antw. 13/5/1977.