1. Vlek, klad, inz. een vuile vlek door verontreiniging van iets met een natte, kleverige of vette stof: dat kleed zit vol plekken.
2. Ruimte die een pers. of zaak inneemt of kan innemen: plaats; - plek maken (voor iem., iets), plaats maken, ruimte maken.
3. Ter aand. van een zekere uitgestrektheid gronds enz.: stuk, lap; vooral in verb. als een plek grond, land enz.
Er is iets dat hem zegt, dat de rijkdom van de hei niet in een huis en grond besloten ligt. Hij heeft een woonst en een plek land bezeten en hij heeft alles verloren vóór hij goed wist hoe het kon gebeuren, BLOMMAERT 1945, 105.
4. Ter aand. van de door iem. (of iets) ingenomen plaats, de voor iem. (of iets) bestemde of geschikte plaats; ook: plaats die iem. bekleedt: positie; - in iemands plek zijn, in zijn plaats zijn, in zijn omstandigheden verkeren; iem. op zijn plek zetten, iem. op zijn plaats, op zijn nummer zetten; in plek van (gewest.) in plaats van.
Zoo’n kater, peinst Broos hardop, dat heeft toch alle sjans.... ik wou dat ik in zijn plek was, CLAES 1933, 73.
Een stukske sunligtzeep had ik vergeten en ik meende eerst weerom te gaan om het te halen, maar om geen nieuw kweddelen aan de hand te krijgen liet ik het voor Gustaf en Rozelien, en dat kregen ze in de plek van mijn erfdeel, CLAES 1960, 62.
Tamboer, ik heb met Gille afgesproken, hij komt in mijn plek hier en ik ga in zijn post, ik weet dat ge dat alle twee liever hebt, CLAES 1960, 88.
Sam.: bloedplek, ijzerplek, inktplek, olieplek, roestplek, vetplek, bloed-, ijzer-, inktvlek enz.