Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

plekken

betekenis & definitie

1. Vlekken krijgen, vuil worden; - vlekken op iets maken, (iets) vuil maken.

2. Plakken, (vast)kleven; soms bep.: lijmen.

In den hoek bij het raam heeft hij zijn geliefkoosde plaats. Daar leest hij, daar snijdt hij, daar kerft en knipt en plekt hij, en daar weven zijn gedachten vreemde illusies in zijn leven, BLOMMAERT 1945, 158.

3. Ergens lang blijven, plakken; inz. in de verb. blijven plekken.

’n Gans uur, soms wel langer, blijft hij daar treuzelen. Niet voor de boer, hoor, maar voor z’n dochter Anneke. Ze heeft het me zelf verteld. Ze zou hem wel buitenkijken, zegde ze, maar hij blijft plekken, LANGENS 1947, 36.