Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

plantrekker

betekenis & definitie

Pers. die zich in alle omstandigheden weet te redden; soms bep.: pers. die rustig zijn eigen gang gaat, die op een handige manier alles in zijn voordeel zoekt te regelen enz.: opportunist; - ook in pejor. zin: pers. die langzaam of traag werkt: lijntrekker, dagdief.

- Zie ook onder plan.

Ze hebben hem onmeedogend behandeld en gesard. Hij heeft veel geleerd, maar het was een harde tijd. „Onze Leo is een echte plantrekker”, lacht zijn moeder, „en ik zie wel dat hij het bij de troep ook weer klaarspeelt!” Vrouw en Wereld sept. 1974, p. 11.

„Paarden eten graag suikerklontjes”, roept hij, kruipt op handen en knietjes luid hinnikend tot bij mij en kijkt met zijn grote ogen halfdicht smekend omhoog ... . „Jij kleine plantrekker”, denk ik, als het nieuwbakken paardje, voorzien van een snoepje, de tuin inhuppelt, Vrouw en Wereld april 1976, p. 32.

Maar niet zagen over pijn of ongemakken, want dat horen de mensen niet graag. Ze vinden me nu al een plantrekker die het toch schoon heeft en gemakkelijk. Maar als ne mens zeven kinderen heeft zoals ik, dan wil ie werken! Volksmacht 19/11/1976, p. 4.

Gevraagd: - geen plantrekkers, maar wel werklustige personen met doorzettingsvermogen, Nieuwsblad 30/4/1977.

< >