Infanterist; ook in ’t alg.: soldaat (die zonder rang bij het leger dient); vandaar oneig. in de verb. een gewone piot, in toep. op iem. die geen bestuursfunctie (meer) heeft, (scherts.) die niet (meer) geteld wordt enz.
Een kleine piot spreekt van op de smoel van een lansier te slaan, ais die ’t nog zou proberen zijn pint leeg te drinken. De lansier zegt dat hij op andermans kinderen niet slaat. Omdat er meer lansiers dan piotten zijn, wordt er op de belediging niet ingegaan, DE COREL 1949, 112.
Ik hielp ze het haar afsnijden van die wijven. Ik hield ze vast met twee piotten en een sergeant van de chasseurs zat er met de scheer op ... . De piotten vertelden wat ze hadden afgezien in de tranchees en van hun officieren, CLAES 1960, 118.
Dit welkomwoord was het laatste karweitje dat Gerarda als „voorzitster” te doen had. Vijf minuten later was zij weer, zoals acht jaar voordien, een gewone piot! Vrouw en Wereld dec. 1974, p. 14.