Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

pagadder (pagadoris)

betekenis & definitie

1. In min of meer pejor. zin: ondeugende kerel, veelal ook met de gedachte aan guitigheid: guitig kereltje; deugniet, kwajongen, snaak.

Ahasverus keek verwonderd, want hij herkende een lelijken pagadoris uit zijn buurt, en dan tuurde hij met uitgerekten hals naar de verlichte vensters, VERMEYLEN 1962, 23.

2. In neutr. zin: klein kind, inz. kleine jongen; dreumes, kleuter; ook liefkozend in toep. op een baby van het mannelijk geslacht.

De huwelijken volgen elkaar snel op, tussendoor doopt Apostel in serie. Daar Baert en Iphigénie peter en meter zijn voor al die scharen grote lummels en pagadders, wacht Apostel tot hij er een hoop bij elkaar heeft en Baert een paar vrije uren, WALSCHAP 1963, 405.

Komen je kleinkinderen wel eens logeren? Ja zeker! Die zijn hier bijna elke week ... . Als mijn kinderen ergens naartoe moeten, mogen zij altijd de „pagadders” brengen. Dat weten zij trouwens wel, Vrouw en Wereld nov. 1973, p. 11.

Waarmee speel jij kleine pagadder? Vrouw en Wereld dec. 1974, p. 44-45.

Ik zou ... willen zingen over mijn pagadderke, het mooiste van het hele moederhuis, maar ’s nachts noch overdag kan ik de slaap vatten, Vrouw en Wereld mei 1976, p. 5.