Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

wacht

betekenis & definitie

M. betr. t. apothekers, huisartsen e.d.: weekenddienst; ook: avonddienst, nachtdienst; - de apotheker, de dokter van wacht, de dienstdoende apotheker enz.; van wacht zijn, dienst hebben (gall., naar fr. être de garde).

Dokters van wacht - apotekers van wacht, Annoncenblad 21/1/1977, p. 22.

Opm.: In de standaardt. wel in milit. toep.: de officier van de wacht e.d.; alsook voor de veiligheid, het continu functioneren van installaties enz.; ook in ziekenhuizen m. betr. t. de nachtdienst.

Sam.: wachtbeurt, keer dat een apotheker, huisarts enz. weekenddienst e.d. heeft; vand. ook: weekenddienst (Doktersdienst onder voorbehoud. De wachtbeurten gelden enkel en alleen voor dringende gevallen, Boom 2/6/1978);

- wachtdienst, weekenddienst, avonddienst (van apothekers, huisartsen e.d.) (Medische wachtdienst, Gent 12/8/1976, p. 1. Wachtdiensten - Apothekers ... - Dokters enz., Gazet v. Antw. 16/9/1977);
- wachtsysteem, oppassysteem (Een wachtsysteem opmaken met enkele moeders, zodat ieder op zijn beurt een dagje vrij heeft, Vrouw en Wereld juliaug. 1976, p. 3).