Hoogste vogel bij het zgn. gaaischieten (zie verder s.v. gaai); vaak in de verb. de oppergaai afschieten, (oneig.) iets belangrijks bereiken, een geweldige prestatie leveren, iets bijzonders verrichten; ook iron.: een flater, een dwaasheid begaan, een stommiteit begaan of vertellen enz.; ook: (naar) de oppergaai mikken, (oneig.) de beste proberen te zijn, kampioen proberen te worden enz.
Hij bewaarde daar een donkergroene fles, omdat hij zoveel van haar sierlijken vorm hield, een oppergaai omdat wij dat het plezantste vonden om mee te spelen, enz., LIA TIMMERMANS 1962, 92.
Zou het kunnen dat de ploeg van Jan Ceuleers volgend seizoen nog eens de oppergaai mikt? Gazet v. Antw. 5/7/1977.