In enkele verb. die in de standaardt. niet voorkomen: (geld) lenen, te leen vragen; - (boeken) lenen (van iem., iets); van een bibliotheek: (boeken) uitlenen.
Het enig praktisch gevolg dat dit papiertje kan hebben is dat Julien mij straks twintig frank ontleent om zich Vlaanderen door de Eeuwen heen, dit salonboek voor minder gegoede flaminganten, aan te schaffen, BRULEZ 1950, 7.
We besluiten deze al te korte lijst ontspanningslektuur met te verwijzen naar de bibliotheek van gemeente of parochie. Daar vind je voorzeker een ruime keuze van te ontlenen boeken, Vrouw en Wereld juli/aug. 1974, p. 53.
De huurprijs die voor een boek gevraagd wordt is zeker geen bezwaar om boeken te ontlenen, Vrouw en Wereld febr. 1975, p. 4.
Het was hij die me meelokte naar de stadsbibliotheek, waar we boeken ontleenden op de naam van onze respektieve vaders - want op onze eigen naam konden we alleen Moeder de Gans en Andere Sprookjes krijgen, BOON 1977, 122.
Afl.: ontlener, iem. die geld enz. leent; ontlening, bruikleen, het lenen (Dat de derde kano geleend was door een inboorling die hem na gebruik bijtijds zou terug brengen en voor de ontlening betaalde met een bundeltje tabak, WALSCHAP 1975, 77).