I. Als bnw.
Niet openlijk; geniepig, heimelijk, achterbaks; onderhands.
Uit deze toespraak had Daems slechts een onderduimse steek op hemzelf gevoeld. Vrede met iedereen... Insinueerde de pastoor op zijn twist met zijn zoon? BIJDEKERKE 1948, 92.
Die handeling van den notaris was niets dan een loze trek om hen te overhalen en te bewilligen, - een onderduimse kromme poging om zijn koopgrond aan den man te brengen, STREUVELS 1964, 125.
Dat de liberalen tijdens de voorbije maanden belang hebben gehecht aan het op de helling zetten van sommige sociale verwezenlijkingen en hun onderduimse aanvallen op de vakbonden, Gazet v. Antw. 19/4/1977.
II. Als bijw.
In ’t geniep, in ’t geheim, stiekem; ondershands.
Toch konden de oversten niet verhinderen dat de meer begaafde en vooruitstrevende studenten er hun aandacht op scherpten, naar deze nieuwe stemmen luisterden en hun geschriften onderduims lazen, BONI 1948, 116.
Uit ondervinding wisten zij dat er uit den vreemde niets goeds te verwachten viel - dat alle indringers er kwamen met slechte inzichten bezield: om zich onderduims meester te maken van een stukje gronds, STREUVELS 1964, 33-34.
Onverschillig fluitend, maar onderduims loerend naar een zondebok, begeeft Tijl zich naar de stad, Vrouw en Wereld sept. 1976, p. 35.