1. Noteboom.
Achter de muren ziet ge de kruinen van andere boomen, kloosterboomen, kastanjelaars en notelaars, vreemde dennen, spaansch groen, appel- en perenboomen, CLAES 1933, 155.
Ik zie haar draaien in de frisse morgen onder de notelaar, JONCKHEERE 1957, 93.
Rond een eenzame hoeve met notelaren bezijds, lagen de koeien te kauwen, TIMMERMANS 1966, 137. Ook o.a.: VAN HEMELDONCK 1946, 185. OP DE BEECK 1947, 31. DE COREL 1949, 142. CLAUS 1958, 50. DE PILLECYN 1962, II.
2. Notebomehout, notehout.
Te koop in villa te Rijmenam prachtige eetkamer in notelaar, nieuw, Reklaamblad 26/1/1977.
Afl./Sam.: notelaren (Wdl.), van notehout gemaakt, notehouten; - hazelnotelaar, hazelnotestruik, hazelaar (De weg gaat langs landelijke slingerpaadjes, afgezoomd met hazelnotelaars, T.V.-strip 19/5/1978, p. 24); notelaaruitzicht (Schoenkast met notelaaruitzicht, Uit een reclamefolder jan. 1977).