Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

notaboek

betekenis & definitie

Notitieboek, aantekenboek; (inz. in de verkl.) als pur. voor: agenda.

Dat advocaatje met zijn notaboek en zijn mooie naamkaartjes, ELSSCHOT 1960, 375.

Verder in vaders notaboekje vinden wij: „God is in iederen mens, wij zelf moeten hem daar gaan zoeken. Hij wacht, is dat nog niet genoeg?” LIA TIMMERMANS 1962, 198.

Het is elke avond met een zucht van verlichting dat Lucien Van Impe alweer één van die vervloekte vlakke ritten doorschrapt op zijn nota-boek, Gazet v. Antw. 22/7/1977.

Jongens! Er werd te Leuven een reuzeprogramma ineengetimmerd, met niet minder dan 2.000 figuranten, met verschillende hoogtepunten op verschillende dagen (neem maar nota in uw notaboekje), Klokske 27/4/1978.

Zopas verscheen Elseviers Almanak voor de Vrouw, een kijk-, lees-, leer- en notaboek voor alle vrouwen, huismoeders, enz., Middenstand 30/12/1978, p. 11.

< >