Als bastaardvloek: verdomme. Daarnaast ook in versch. vervormingen: bijv. nondedjin.
Hij sakkerde maar van «rapper, rapper, nondedjin», LANGENS 1947, 163.
Na nog ettelijke glaasjes zijn het de stumpers over alles met hem eens. Zij weten niet waar ’t om gaat, maar nondedju! er is hier kwestie van geld te verdienen, TEIRLINCK 1952, 1, 12.
Afl.: nondedjuzen e.d., (gemeenz.) nondedju zeggen, vloeken (Op die conditie wou Jan zijn land aan Zevus overlaten op verzoek van Luppen, want anders was het voor Luppen. Goed verstaan. Volgens dat Luppen nu stond te nondedjoezen had Zevus zijn woord geëten, WALSCHAP 1976, 131).