Nergens.
Ik ging nog eens door heel het huis om te zien of ik nieverans iets vergeten had, CLAES 1960, 41.
Tegen ons knipogend praatte zij tegen Jonnie als tegen een arme misdeelde. ‘Arme schat,’ zei ze, hij kan nievers afblijven. En hij is zo verliefd, ’t Is erg!’ in, LEBEAU 1962,
’t Verlange oem overal en nieverans te wonen is in mijn bloed geslage. ’k Moet weg, TIMMERMANS 1966, 214.
Zo’n schone winkel ligt er nieverans op de Westelse baan, CLAES 1976, 35.