Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

mansarde

betekenis & definitie

Zolderkamer (met een dakkapel).

„Je woont bij mij in,” zei Boorman, „doch je moet elders gaan eten. Je mansarde wordt morgen in orde gebracht, maar je kan alvast blijven slapen. Schud je bed vandaag zelf maar op”, ELSSCHOT 1960, 258.

’s Anderdaags huurde ik een mansardeke dat Lamme Glas me had aangewezen, tegen een schappelijke prijs, CLAES 1960, 63.

Nors wendde ik mij van het spel af, waartoe ik door mijn vriendjes in onze straat werd uitgenodigd en ik trok naar mijn mansarde om voor mijn kinderlijk outer verder te ‘aanbidden’, LEBEAU 1962, 17.

Dan zat Papa op de warme mansarde, die zo wat als schildersatelier was ingericht, winterlandschappen te schilderen, LIA TIMMERMANS 1962, 147.

2e verdieping: slaapkamer en mansarde, Klokske 27/4/1978.

Ruime eensgezinswoning ... . 2de verd., 3 gr. slpks., kinderkamer, hoger 3 mansardes, Gazet v. Antw. 3/6/1978.

Ook o.a.: TEIRLINCK 1952, 2, 43. VAN AKEN 1958, 53. Gent 12/8/1976, p. 18. Annoncenblad 7/1/1977, p. 10.

Opm.: In de standaardt, evenals mansardekamer, volledig onbekend (freq. 0), hoewel in versch. handwdb. vermeld.