Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

leuren

betekenis & definitie

1. Dringend aanbieden; ge moet met het eten niet zo leuren, het zal allemaal wel op geraken.

2. Onhandig omgaan (met -), sollen; overal meeslepen, zeulen; ook: spotten, in de verb. met zich laten leuren.

De godganse dag loopt zij met haar poppen te leuren, Gehoord te Boom jan. 1978.

Opm.: In de standaardt. wel in de bet.: langs de huizen rondgaan om een of andere waar te verkopen (hoewel minder gewoon dan venten), en in de bet.: (met iets) te koop lopen, aan iedereen rondvertellen.

< >