Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

lameren

betekenis & definitie

Babbelen, kletsen; zijn tijd met babbelen verdoen; ouwehoeren.

Die kosten (= konden) uren achtereen ... voor de toog staan lameren en slechte klap vertellen, CLAES 1960, 58.

Als Gille weg was verweet ’m Boeboeske dat ze te veel lameerde tegen heur broer, CLAES 1960, 85.

Afl.: gelameer, gebabbel, geklets; - lameer, babbelaarster, klappei, kletskous, ouwehoer (Ik moest somwijlen wel een kwartier lang staan wachten aan die pomp, want al de lameren van de straat kwamen daar bijeen, en het was nog affrontelijk daar met een emmer te staan als er mensen van kennis voorbijkwamen, CLAES 1960, 58); lameerderij, gebabbel, geklets (Op een zondag trok ik naar Molenstee om een meid te zoeken. Ik had in het gangske ook wel iemand kunnen vinden, maar ik betrouwde het niet vanwege de lameerderij, CLAES 1960, 14).