Het fijnste, beste deel (van iets); ook in toep. op pers.: elite; vand.: pit, verstand; vooral in de verb. daar steekt kruim in.
„Dat gaat niet; als ik op zulke manier mijn ouders verlaat, heeft hij alle redenen om te besluiten dat ik een nietdeug ben. Arnoldo, ik blijf.” „Onzin, ook de grooteren moeten vernemen dat er kruim in de kleineren steekt. En waarvoor zou ik anders die verhuizing begonnen zijn?” VANDEN MAELDERE 1946, 52. Hij had dadelijk gezien dat gij ne kerel zijt met kruim in ’t lijf. En nu moet ik u nog bedanken voor UW hulp, LANGENS 1947, 146.
De kruim van de Vlaamse jeugd stond in de loopgraven aan de IJzer, Gazet v. Antw. 2/5/1977.