1. In Vl.-België (en ook ten Z. van de Moerdijk) ter aand. van de rode, zure, vroegrijpe steenvrucht, die in de standaardt. kers (Prunus cerasus) wordt genoemd.
- Zie verder de Opm.
Dat van die rijstpap met gouden lepelkes dat is allemaal truut want ten eerste ik lust wel rijstpap, vooral met kriekskes, maar wat moeten de jongens doen die geen rijstpap lusten? VERSTEYLEN 1964, 85.
Rijst met krieken en gehakt, DE RIDDER 1966, 52.
Dit jaar heb ik 75 potten krieken „gesterilizeerd”. Praktisch met alle groenten doe ik dat. Ik maak heel veel konfituur, Vrouw en Wereld nov. 1973, p. 10.
Kook de krieken met het sap. Breek de maïsbloem en bind hiermee de krieken. Laat afkoelen. Meng joghurt met suiker en stijfgeklopte slagroom. Breng de krieken in een glas ... en giet hierover de joghurtroom, Vrouw en Wereld april 1976, p. 19.
Een boerenmaaltijd met frikadellen, krieken, boterhammen en koffie, Gazet v. Antw. 7/6/1977.
De vroege kersen en de krieken werden een tegenvaller, ondanks aanvankelijk gunstige oogstvooruitzichten, Gentenaar 27/7/1977.
Opm.: Ten N. van de Moerdijk wordt kriek gebruikt voor de zoete, katrijpe, meestal nagenoeg zwarte steenvrucht (Prunus avium) (zie ook WNT s.v. kers en kriek); in het gewone taalgebruik in Nederl. is kriek echter zeer ongebruikelijk: veelal spreekt men van zwarte of zoete kersen in tegenst. tot rode (of zure) kersen.
2. Bep. soort bier, bereid van hop met kersen erdoor; ook: op kersen getrokken jenever.
De brouwer (wijdt) U in, in de geheimen van het Brabants lambikbier ..., vanaf het mengen der bestanddelen ... tot de vervaardiging van geuze en kriek op de fles, Nieuwsblad 23/4/1977.
In taverne „Geuzenhof” (werd) de echte Brabantse kriek geserveerd, Gazet v. Antw. 7/6/1977.
Afl./Sam.: kriekelaar (Wdl.), kerseboom of kriekeboom (VAN REMOORTERE 1965, 10); - karbonkelkriek, grote rode kers; - kriekappel (Wdl.), kersappel (kleine appelsoort); kriekbier; kriekenconfituur, kersejam; kriekenlambiek (Wdl.), op kersen getrokken bier; kriekenmoes (Koken ± 1968, 197); kriekepit (Wdl.), kersepit; kriekrood, kersrood; kriekensap, kersensap (Koken ± 1968, 290); kriekenspijs (Jonge duiven met kriekenspijs, TIMMERMANS 1966, 64); kriekesteen (Wdl.), kersepit; kriekentaart (Koken ± 1968, 226); kriekentijd (Wdl.), kersentijd.