Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

koffielepel

betekenis & definitie

Ter aand. van een lepel die veelal iets groter is dan de in Nederl. gebruikelijke theelepel; soms bep.: dessertlepel; inz. als maataanduiding in kookboeken e.d.

Fier op mijn koffielepel peilers-lingala herhaal ik, vragend of het wel ‘misatu’ is, JONCKHEERE 1957, 145.

Terwijl hij de tafella opentrok en er een broodmes, een botermes en een paar koffielepeltjes uitzocht, VAN AKEN 1965, 162.

Amandelbrood - 300 g bloem - 1 koffielepel bakpoeder – ¼ koffielepel kaneel enz., Koken ± 1968, 261.

2 Koffielepels bakpoeder - sap van 1 citroen - kaneel, Vrouw en Wereld nov. 1974, p. 25.

De opengesneden buikzijde van de vis vullen met een beetje kruidenboter (± een grote koffielepel), Vrouw en Wereld jan. 1975, p. 25.

Ook o.a.: Vrouw en Wereld mei 1976, p. 25 en dec. 1976, p. 13.

Opm.: In de standaardt. zijn de volg. ben. gebruikelijk: thee-, dessert-, soeplepel enz.

< >