Lepel waarmee soep gegeten wordt, eetlepel; vaak ook als maataanduiding in kookboeken e.d.
Voor ongeveer 13 pannekoeken: ... 1 soeplepel olie (om de pannekoeken krakend te maken), Koken ± 1968, 251.
Werk onder dit deeg een soeplepel fijngesneden gekonfijt fruit, Vrouw en Wereld febr. 1974, p. 13.
Twee soeplepels braadsaus, Vrouw en Wereld sept. 1977, p. 12.
Opm.: In de standaardt. wel in de bet.: grote, diepe lepel met lange steel om soep op te scheppen.