Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

kin

betekenis & definitie

In de verb. op zijn kin (mogen) kloppen, er bekaaid, met lege handen afkomen; vaak scherts.: niets krijgen, buiten de prijzen vallen.

Sint Niklaas komt alleen nog voor de kleintjes; de groten (t.w. de oudere kleinkinderen) zullen op hun kin mogen kloppen, Gehoord te Boom dec. 1977.

Het is je laatste kans; als deze worp (met een dobbelsteen) niet lukt, zul je op je kin moeten kloppen, Uitzending BRT 1/4/1978.

< >