Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

kabinet

betekenis & definitie

1. Praktijk (van een dokter, tandarts enz.); ook: spreekkamer; behandelkamer.

Op 18 jaar oefenen esteticiennes hun beroep uit als schoonheidsspecialisten ...; in een kabinet bij een arts of een kinesiste enz., Vrouw en Wereld mei 1974, p. 16.

De ouders (kunnen) zelf met hun dochter naar het kabinet van de dokter gaan en ervoor zorgen dat de inenting op tijd gebeurt, Vrouw en Wereld nov. 1975, p. 44.

Zodra de dokter een seintje geeft, mogen moeder en baby het kabinet binnen en wordt de baby volledig onderzocht, Vrouw en Wereld dec. 1975, p. 28.

Men moet bureaus en kasten kopen en een kabinet uitbouwen. Allemaal dingen die voor een beginnende huisarts diepe gaten in de geldbeugel maakt, Gazet v. Antw. 4/7/1978.

Ook o.a.: WALSCHAP 1939, 123.

2. Euf. voor: toilet, W.C.

Sam.: dokterskabinet (Het projekt ging alleen over alles wat met een dokterskabinet heeft te maken. Er werden geen bureaus of bureaukasten opgenomen. Wel diagnosemateriaal, onderzoektafels, enz., Gazet v. Antw. 4/7/1978).