Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

geut

betekenis & definitie

1. Een keer gieten; vooral in de verb. in één geut, ter aand. van een handeling of werking die in korte tijd en ononderbroken plaats vindt.

Hij... hief het kleine glaasje alsof hij er iemand mee vereeren wilde. In één geut was het leeg, VAN HEMELDONCK 1946, 20.

Dat schiet alles dus in één geut door zijn hersens, TEIRLINCK 1952, 2, 61.

Onze Pa, die zo geduldig en zelfs langzaam schreef, was veel nerveuzer als het op plastisch werken aankwam. Dat moest rap gaan, in één geut, LIA TIMMERMANS 1962, 160.

Wanneer hij aan een boek werkte, schoot zijn verbeelding ’s nachts op gang; het leek hem dan of hij slechts uit bed hoefde te stappen om in één geut een heel hoofdstuk neer te schrijven, VAN AKEN 1965,

62.
2. Hoeveelheid die in één keer uitgegoten wordt, en vand.: kleine hoeveelheid (van een vloeistof), scheut.

Terwijl Paulke met kleine geutjes kokend water de koffiepot vulde, VAN AKEN 1965, 164.

Als ze (de eend) voor driekwart gaar is, er de appelsienschillen aan toevoegen, het sap van een appelsien en een geutje wijn, BOON 1972, 138.

½ citroen, een geut sherry, peper en zout enz., Vrouw en Wereld nov. 1977, p. 25.

< >