Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

gendarme (gendarm)

betekenis & definitie

1. (Belg.) In de spreekt, gebr. naast rijkswachter (zie verder ald.); in Nederl.: marechaussee of politieman bij het rijkspolitiekorps.

Te Geraardsbergen is het niet goed gendarme te zijn, Limburg 28/8/1976.

De autobestuurder... sloeg op de vlucht. Hij kon evenwel door de gendarmes worden achterhaald en gevat, Limburg 31/8/1976.

Het spreekt vanzelf dat P. zelf niet over zoveel geld beschikte. Wijzelf hebben dan de benodigde som voorgeschoten, daarbij de bedenking makend dat onze gendarmen wel een ander ogenblik hadden kunnen uitkiezen om hun „dure plicht” te vervullen! Gazet v. Antw. 3/7/1977.

Ze hadden het nóg steeds over kunst. Waren het gendarmen geweest, ze zouden het de hele tijd over de gendarmerie hebben gehad, BOON 1977, 58.

2. In toep. op een bazig persoon , inz. van vrouwen: dragonder, huzaar; een gendarm van een vrouw, groteva kon soms een echte gendarm zijn.

Sam.: hulpgendarme (BROUNS 1951, 62).

< >