Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

fronsen

betekenis & definitie

Rimpels of plooien maken in (een kledingstuk e.d.); rimpelen. Het verl. deelw. vaak als bnw.: gefronst, van rimpels of plooien voorzien, aangerimpeld enz.

Zij staat stijf in de plooien van haar zwaarlaken rok, hoog gefronst op de heupen, TEIRLINCK 1952, 1, 18. Rekbare stiksels in de lenden fronsen de rok, Vrouw en Wereld mei 1974, p. 46.

Een kieltje in toile met gefronst gedeelte aan het platstuk, Vrouw en Wereld juni 1974, p. 33.

Sierlijk kleedje in lichte flanelstof. De rok is lichtjes gefronst en heeft een ritssluiting in de rug, Vrouw en Wereld dec. 1976, p. 40.

Blouson-vest met gefronste zoom, Vrouw en Wereld dec. 1977, p. 46.

Afl./Sam.: fronselen, (w.g.) rimpelen, kreukelen; aanfronsen (zie ald.); opfronsen (Mooi kommuniekleedje in organdi. Het hoofdkapje wordt in de halsuitsnijding opgefronst, Vrouw en Wereld febr. 1976, p. 33); samenfronsen (Vrouw en Wereld mei 1976, p. 40); fronslint, rimpelhand, plooiband (Marquisette met looddraad en fronslint, Westkust 19/8/1976, p. 6).