Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

farce

betekenis & definitie

1. Grap (in versch. nuances); iets voor de farce doen, voor de grap, voor de lol; - in ongunstige zin: gril, kuur; iem. zijn farcen afleren; - onaangenaam voorval; vaak in toep. op ondernemingen die ongunstiger uitvallen dan voorzien was: die farce gaat me een boel geld kosten; ik heb die farce ook al eens gehad, meegemaakt, dat is mij ook al eens overkomen, ik heb dat grapje ook al eens meegemaakt.

Dat Suezkanaal, altijd dat Suezkanaal (bijnaam van een klasgenoot), ge gaat daar nog farcen mee hebben heeft moeder al wel honderd keren gezegd - maar ge weet hoe onze Pol is hij weet het natuurlijk weer beter, VERSTEYLEN 1964, 65.

Alles ging goed. Donker,... geen levende ziel op de baan en de carburateur gekuist om zeker geen farcen te hebben onderweg, WALSCHAP 1976, 150.

2. Fopartikelen (klapsigaren e.d.).

Opm.: In de standaardt. wel in de bet.: klucht, schijnvertoning; het proces tegen de dissidenten is een farce.