Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

effenaf

betekenis & definitie

Als versterkend bijw.: zonder meer, doodgewoon; werkelijk; soms bep.: helemaal: die trui is nu eens effenaf mijn goesting, helemaal naar mijn zin.

Boven alles vreest hij het venijn van de barones die... effenaf een serpent is, TEIRLINCK 1952, 1, 138.

Na tijdens de eerste trainingen een effenaf slechte tijd... afgeklokt te hebben... verdapperde hij in de volgende oefenseries, Limburg 31/8/1976.

«Ik heb nu nog minder tijd om mij te vervelen dan vroeger», lachte hij. «De dagen zijn effenaf te kort met zo’n tuin», Gazet v. Antw. 4/9/1977.