Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

doppen

betekenis & definitie

I. (In een vloeistof e.d.) dompelen, dopen; soms bep.: soppen; zijn brood in de kaffee (= koffie) doppen; - (gewest.) van of m. betr. t. pers.: duiken; kopje-onder (doen) gaan (bij het zwemmen).

Wij kregen er in porseleinen kopjes chokolade... met lekkere bitterkoekjes. Die moest ge eerst in de chokolade doppen, zag ik, CLAES 1950, 12.

Houd deze saus warm op tafel in een fonduepannetje en dop hierin de mosselen, Vrouw en Wereld nov. 1976, p. 13.

II. Betten, door betten droogmaken of verwijderen.

Afl.: dopping (Wdl.), ook: onderdompeling (bij het zwemmen).

III. In toep. op werklozen: zijn arbeids- of stempelkaart laten afstempelen; in Nederl. vroeger ook: stempelen; vandaar: van de steun leven, steun trekken, werkloos zijn, zonder werk zitten enz. - bij verg. als schoolt.: schoolblijven (als straf), inz. op een vrije middag op school strafwerk maken.

Liever doppen tot mijn laatste dag, dan nog buiten mijn beroep te gaan, Gazet v. Antw. 27/7/1977.

Er zijn geen werkaanbiedingen genoeg waardoor 150.000 jonge mensen verplicht worden om te gaan «doppen», Volksmacht 21/4/1978.

IV. Betalen, dokken.

< >