Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

dopper

betekenis & definitie

Steuntrekker; in Nederl. vroeger ook: stempelaar; werkloze; vandaar: stakker, stumper.

Nog niet zo heel veel doppers maken gebruik van de vrijstelling van doppen om kursussen te volgen van jeugdorganizaties, volkshogescholen enz., Vrouw en Wereld sept. 1976, p. 27.

Mijn zoon was dopper en werd aangemaand door het Arbeidsbureau om werk te zoeken, Volksmacht 19/11/1976, p. 2.

Afl./Sam.: beroepsdopper, in toep. op pers. die gedurende jaren steun trekken en geen moeite doen om een nieuwe baan te vinden (Vrouw en Wereld nov. 1975, p. 41);

- dopperscomité (Leden van verenigingen, syndikaten, dopperskomitees, huisvrouwen e.a. getuigen over hun ervaring met de werkloosheid, Vrouw en Wereld nov. 1977, p. 14);
- dopperschap, hoedanigheid van steuntrekker, werkloze te zijn, werkloosheid (Alhoewel ik aan mijn dopperschap geen einde bespeur, Gazet v. Antw. 27/7/1977);
- dopperstijd, periode van werkloosheid.

< >