I. (Iem.) van dienst zijn, bedienen, helpen, bep. m. betr. t. iem. die in een winkel e.d. aan de beurt is. Om u nog beter te dienen zal het aantal openingsuren van onze bestendige burelen verhoogd worden, Taalb. 1967, III, 83.
Een aantal mensen bood zich in de loop van donderdag op het stadhuis zelfs aan om gediend te kunnen worden «voor de toeloop begon», Gazet v. Antw. 8/7/1977.
We waren beiden even gauw gediend en stapten samen de winkel weer uit, Vrouw en Wereld okt. 1977, p. 33.
2. Als hulpww. gevolgd door te infin., ter aand. van een noodzakelijkheid waaraan niet te ontkomen is: moeten, gedwongen zijn, genoodzaakt zijn. (In een passieve constructie veelal ook zonder te worden).
Marleen diende een zware operatie te ondergaan. Haar been was op verscheidene plaatsen verbrijzeld, Nieuwsblad 31/5/1977.
Hij overviel zijn zuster, die in de badkamer was en mishandelde de vrouw. De dame, die achteraf in het ziekenhuis diende opgenomen, riep haar zoon te hulp en toen vluchtte J. B. in de kelder, Gazet v. Antw. 13/9/1977.
Sam.: dienkom, dienschotel, dekschaal (Het gebruik van de schotels geeft besparing aan vaat, daar men ze rechtstreeks van de oven op tafel kan zetten, zonder gebruik te moeten maken van een dienkom, Vrouw en Wereld okt. 1976, p. 13.
Schik de aspics op een dienschotel en omring ze met de gehakte resten van de gelei, Rijk d. Vrouw 29/8/1978, p. 23).