1. (Plaats) innemen, beslaan; - die kast beneemt te veel plaats.
2. Van gewaarwordingen, gedachten e.d.: (iem.) zodanig in beslag nemen dat hij ze niet van zich af kan zetten; (iem.) bezighouden, inpalmen, obsederen
Later, als ik groter werd, en dacht en sprak over andere, nieuwe dingen, die mij helemaal benamen en mij ’t onderste boven keerden, kon ik daarover niet met onzen vader spreken, LIA TIMMERMANS 1962, 15.
Daar is vooreerst de crisis in het godsbewustzijn, gevolg van een meer berekenend denken en een sterker benomen-zijn door de buitenwereld, Kerk en Leven (ed. Boom) 13/4/1978.