Wat is de betekenis van bekwaam?

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

bekwaam

bekwaam - Bijvoeglijk naamwoord 1. (van een persoon) in staat om bepaalde taken goed uit te voeren; competent, capabel, kundig De bekwame arts wist de patiënt goed te behandelen. bekwaam - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bekwamen ...

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

bekwaam

bekwaam - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: be-kwaam 1. wie iets goed kan ♢ hij is een bekwaam chauffeur 2. juridisch bevoegd tot handelen ♢ deze verdediger is niet bekwaam Algemene ui...

2024-04-26
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

bekwaam

In de volg. toep. niet gebruikelijk in de standaardt.: tot iets bekwaam zijn, ertoe in staat zijn; - in attrib. gebr., van pers.: ervaren. Hij schrikt niet meer. Integendeel, hij wordt hard en vastberaden. Hij is misschien tot meer dan Balten thans bekwaam, TEIRLINCK 1952, 1, 146. De Leeuw is een groot, argeloos kind. Deze argeloosheid komt...

2024-04-26
Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

Bekwaam

Bekwaam is een afleiding van het werkwoord bekomen, dat betekende: passen, voegen. Bekwaam is dus: geschikt, gepast, doelmatig. In deze betekenis treffen wij het woord nog aan in de uitdrukking met bekwame spoed, die immers betekent: met passende haast. Ook het Engelse to become betekent: passen, voegen, betamen en dit is weer hetzelfde als het Lat...

2024-04-26
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

bekwaam

bekwaam maak, in staat; geskik; bedrewe; gereed.

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Bekwaam

adj., bikwaem, bitûft, birekkene, eabel, kundich, knap, tuk; zeer zijn, hwat mânsk wêze.

2024-04-26
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Bekwaam

bn. bw. (bekwamer, -st), 1. door aanleg en oefening de vereiste kundigheden en geschiktheid voor een vak of een post bezittend: voor dat ambt is hij niet bekwaam; een bekwaam ambtenaar; hij is zeer bekwaam in zijn vak; iem. voor een vak, examen, bekwaam maken, voorbereiden; absol.: kundig, knap: een bekwaam man; 2. in staat tot...

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Boevenjargon

Professor Henry Roskam (1949)

bekwaam

al de bekwame jongens (ervaren dieven) wonen in de Nes (z.a.).