Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

bandbreuk

betekenis & definitie

Bandepech; leeglopende of lekke band; vaak in de wielersp.

Ik had bij bandbreuk een uur en 34 minuten verloren, THEYS 1964, 29.

Ferdi kende geen geluk wanneer hij in de voorlaatste ronde door bandbreuk werd getroffen, Gazet v. Antw. 4/7/1977.

Het verschil is echter relatief. Niet alleen omwille van het feit dat Kuiper in de tijdrit te Bordeaux achteruit geslagen werd wegens bandbreuk. Ook en vooral omdat thans een heleboel andere faktoren een rol spelen, Gentenaar 22/7/1977.

Sean Kelly weg na bandbreuk, Laatste Nieuws 30/7/1980.

Opm.: In de standaardt. ongebr. (freq. 0); onder invloed van de ‘Vlaamse’ wielersp. een enkele keer ook in de (mondeling) verslaggeving in Nederl., m.n. uit de mond van Nederl. wielrenners.