in ruime zin is het streven van de Joden om terug te keren naar Zion (in dit verband symbool voor heel Palestina). In engere zin is het Zionisme de nationaal-politieke beweging, die streefde naar het verkrijgen „van een publiekrechtelijk gewaarborgde woonplaats van het Joodse volk in Palestina” (zgn.
Bazeler program); met de oprichting van de staat Israël is in wezen het politieke doel van deze beweging bereikt.Het Zionisme is ontstaan uit het eeuwenoude Zionsverlangen, dat verschillende malen Joodse groepen er toe bracht zich in Palestina te vestigen. In de 19de eeuw werden enige pogingen ondernomen om dit verlangen theoretisch te funderen (o.a. door Mozes Hess in Rom und Jerusalem, 1862) en met moderne middelen in de practijk om te zetten, o.a. door de stichting van een landbouwschool (door de Alliance Israélite Universelle in 1870 op aandringen van rabbijn Kalischer). Er ontstond een beweging in Rusland, genaamd „Minnaars van Zion” (Chowewe Zion), die de vestiging van kolonies in Palestina propageerde. De beweging breidde zich aanzienlijk uit onder invloed van de Russische pogroms door de verbreiding van Pinsker’s ideeën en de formatie van jongerengroepen, die kolonies stichtten (zgn. „Biloe”). Na aanvankelijke successen konden de jonge nederzettingen de strijd niet anders volhouden dan met de financiële steun van Baron de Rothschild, hetgeen noch de stabiliteit noch het moreel ten goede kwam.
De Zionistische beweging en organisatie werden gesticht door dr Theodor Herzl, wiens brochure Der Judenstaat (1896) zulk een enthousiasme opriep, dat Herzl zich weldra aan het hoofd van een aanzienlijke aanhang zag. Hij riep in 1897 het eerste Zionistisch congres bijeen (Bazel), stelde het program vast en stichtte de organisatie die in vele landen afdelingen kreeg. Vervolgens trachtte hij in een koortsachtige bedrijvigheid de toestemming van de mogendheden te verwerven voor het stichten van een Joods gemenebest in Palestina. Tot deze toestemming („Charter”) verkregen zou worden, zou er geen kolonisatie plaats mogen vinden. Herzl’s diplomatieke activiteit resulteerde ten slotte in twee mogelijkheden: de vestiging in het gebied van El Arish, mislukt door de politieke situatie, en een aanbod van de Engelse regering tot vestiging in Oeganda. Ofschoon hevige pogroms juist toen een vluchtplaats voor de Joden dringend noodzakelijk maakten, was het verzet ertegen zo krachtig, dat Herzl slechts met moeite toestemming van het 6de congres (1903) kon krijgen tot onderzoek van de uitvoerbaarheid.
De opstand tegen Herzl’s leiding, vooral door de Russische Zionisten, had bijna een breuk in de beweging tot gevolg. Na Herzl’s dood (1904) hield de beweging aan Zion vast en zij, die een ander gebied zochten, verlieten haar en stichtten een nieuwe organisatie (de Jewish Territorial Organisation onder leiding van Israel Zangwill).
Intussen was een immigratiebeweging van jonge mensen ontstaan, die een nieuwe periode inluidde. De jonge immigranten, „chaloetsiem”, streefden naar „verovering van arbeid”, „onderlinge steun” en invoering van Hebreeuws. Met deze tweede immigratiestroom („Alyah”) begint de moderne kolonisatie met de typische vormen van collectieve nederzettingen en arbeiderscoöperaties. Slechts met tegenzin verleende de Zionistische wereldorganisatie haar toestemming en hulp. De nieuwe richting die politiek en kolonisatie wilde verenigen werd op het achtste congres (Den Haag 1907) als synthetisch Zionisme door Weizmann geïntroduceerd en geaccepteerd.
Nadat de in het begin verwachte internationale erkenning uitbleef, ontwikkelden zich binnen het Zionisme verschillende levensbeschouwelijke stromingen, die zich als politieke partijen organiseerden. De poging van een groep culturele Zionisten (Weizmann, en Buber e.a.) om van het Zionisme een nationale renaissancebeweging te maken stuitte op heftige tegenstand bij de religieuze orthodoxie, die daarom de groep van wetsgetrouwe Zionisten oprichtte (Mizrachie, 1904); de socialisten sloten zich aaneen in de Poalei Zion (1901) en mettertijd ontwikkelde deze groep de grootste kolonisatorische activiteit, terwijl de politieke en financiële acties vnl. door de niet in partijen georganiseerde Zionisten werden gevoerd. Ook binnen de grote Joodse gemeenschappen in de diaspora had het Zionisme gevolgen: in de strijd om de Hebraïsering en nationalisering van de Joodse volksmassa’s moest de beweging de strijd opnemen tegen de extreme orthodoxie (in 1912 georganiseerd in de Agoedas Jisroeil) en de voorstanders van een integratie der Joden in de landen hunner inwoning. Ondanks de grote politieke, culturele en organisatorische bedrijvigheid steeg de aanhang voor Wereldoorlog I langzaam: in 1913 kochten slechts 217 231 personen de sjekel, het lidmaatschapsbewijs van de wereldorganisatie.
Wereldoorlog I verdeelde de Joodse wereld in drieën. De Zionistische bureau’s, oorspronkelijk in Wenen, na Herzl’s dood onder D. Wolffsohn in Keulen (1905-1911) en onder prof. Warburg (vanaf 1911) in Berlijn, konden de organisatie niet representeren en de voornaamste activiteit was in de neutrale en geallieerde landen. Het grootste succes behaalde Chaim Weizmann in Engeland, die van de regering de toezegging tot steun voor de vestiging van een Joods nationaal tehuis in Palestina verkreeg (Balfour-declaratie, 2 Nov. 1917). De declaratie werd later gehonoreerd door de Volkenbond, die het mandaat over Palestina aan Engeland toevertrouwde (1922).
Intussen was de Zionistische organisatie, voorlopig als Jewish Agency for Palestine erkend, aan het werk getogen in Palestina. Een nieuwe immigratiestroom bracht uitbreiding van het kolonisatorische werk terwijl de rijpende Joodse gemeenschap in Palestina zich hoe langer hoe zelfstandiger organiseerde. Dit bracht hen in conflict met de militaire en burgerlijke Engelse bezettingsautoriteiten, terwijl tegelijkertijd de eerste tekenen van het Arabische verzet duidelijk werden in de relletjes in Jaffa (1921). Engeland besloot tot een drastische beknotting van de Joodse rechten, o.a. door afscheiding van Trans-jordanië van het mandaatgebied en beperking van de immigratie (Churchill-White Paper, 1922). Dat een Jood, Sir Herbert Samuel, als eerste Hoge Commissaris met het bestuur was belast, bracht geen wijziging in de politiek.
De financiering van de opbouw van Palestina geschiedde tot Wereldoorlog I vnl. door middel van het Joods Nationaal Fonds (Keren Kayemeth Leyisrael). Ten einde echter over grotere bedragen de beschikking te krijgen werd het Keren Hayesod (Opbouwfonds) gesticht (Londen 1920), dat zich ook tot niet-Zionisten richtte. Deze laatsten werd ook invloed aangeboden op kolonisatie en politiek in de uitgebreide Jewish Agency (1929). De verwachtingen gingen echter niet in vervulling en ten slotte werd dit instituut een doublure van de Zionistische organisatie. Zowel door gebrek aan middelen als door het geringe aantal immigranten ontstond er op het eind van de jaren twintig een kritieke phase, die nog verergerd werd door de relletjes bij de Klaagmuur en de overvallen van Arabieren op de Joodse bevolking, vooral in Hebron (1929). Op gezag van een commissie van onderzoek stelde de Engelse regering een nieuwe politiek vast (Passfield White Paper), die neerkwam op beperking van immigratie en landverkoop aan Joden.
Na protesten van verschillende zijden werden enige niet-essentiële wijzigingen aangebracht, welker effect echter achterwege bleef door de enorme opbloei van het Nationaal Tehuis na 1933 (overname van de macht in Duitsland door Hitler). De immigratie steeg (topjaar 1935: 61 854), de investeringen werden groter en bovendien kwam een administratief en zakelijk geschoold element in het land. Ook de Arabische tegenstand werd beter georganiseerd en met vaste hand geleid door de moefti van Jeruzalem Amin El Husseini. Opnieuw braken onlusten uit (1936), waaraan mettertijd zelfs gewapende benden deelnamen. De Joodse zelfverdediging („hagana”) sloeg de meeste aanvallen af en kon zelfs grote gedeelten van het land pacificeren door middel van stoottroepen die door de Engelse generaal Orde Wingate waren opgeleid. Een onderzoekingscommissie constateerde de onmogelijkheid de bevolkingsgroepen te verzoenen en beval een deling van het land aan (1937); de regering besloot echter, uit vrees voor de in Europa dreigende oorlog, tot een politiek van verzoening der Arabieren.
Na een aantal vruchteloze conferenties werd een witboek gepubliceerd (1939) dat de immigratie na toelating van 75 000 Joden verbood, verkoop van land zeer drastisch beperkte en voorzag in een overdragen van de bestuursmacht aan de bevolking van Palestina. Joodse protestacties noch bezwaren van de permanente mandatencommissie konden de tenuitvoerlegging van deze bepalingen verhinderen. Het Joodse verzet, dat reeds in gewelddadige acties van een dissidente verzetsorganisatie tot uiting was gekomen, werd ernstig belemmerd door het uitbreken van Wereldoorlog II, daar door het nationaal-socialisme Engeland de natuurlijke bondgenoot van de Palestijnse Joden werd. De hardnekkige pogingen van de Palestijns-Joodse bevolking om met een eigen legereenheid aan de oorlog deel te nemen, werden ten slotte bekroond door de oprichting van de Joodse brigade (Sept. 1944), die een belangrijk aandeel aan de strijd in Europa had; eveneens belangrijk waren Joodse reddingspogingen, uitgevoerd door parachutisten. Ondanks de gewijzigde oorlogsomstandigheden hield Engeland echter vast aan de onverzwakte uitvoering van het Witboek van 1939: aan het nationaal-socialisme ontkomen vluchtelingen, die naar Palestina kwamen, werden als illegale immigranten beschouwd en niet toegelaten, hetgeen soms catastrophes veroorzaakte (bijv. het vergaan van de „Patria” met 260 opvarenden en de „Struma” met 769 opvarenden). De illegale verzetsorganisaties (zoals de Irgoen Zwai Leoemie = Nationale Militaire Organisatie en de daarvan afgesplitste Lechi = Strijders voor de vrijheid van Israël) gingen tot terroristische activiteit over, culminerende in de moord op Lord Moyne (Nov. 1944).
Ook op andere gebieden (landaankoop en ontginning) werden de tegenstellingen scherper. Desniettemin geloofden de Zionistische leiders, dat na de oorlog de mogelijkheid tot directe verwezenlijking van het Zionisme aanwezig was: vandaar de aanvaarding van het zgn. Biltmore-program (Sept. 1943), dat de stichting van een Joods gemenebest verlangde. De politiek van Ben-Gurion, die de eis van de onmiddellijke vestiging van een Joodse staat stelde, had hiermee binnen de beweging gezegevierd. De Engelse regering bleek echter niet bereid met de Zionistische eisen rekening te houden: er volgde een langdurige en verbitterde strijd, die resulteerde in de oprichting van de staat Israël (z verder Israël).
BEREIKTE RESULTATEN
De specifieke betekenis van het Zionisme is als volgt samen te vatten:
a. dynamisch-wetenschappelijke behandeling van het Joodse probleem: in tegenstelling tot de 19de-eeuwse opvattingen omtrent de positie van de Joden, werd door de Zionistische theoretici een dieper inzicht verkregen in het wezen van het antisemitisme en op grond daarvan werd een radicale oplossing voorgesteld, die partieel verwezenlijkt is. Het is echter de vraag of een totale realisatie van het Zionisme (door de vereniging van alle Joden in één land) mogelijk zal zijn.
b. Organisering van de Joden. Het bewustzijn een volk te zijn is in brede lagen van de Jodenheid doorgedrongen en de organisatorische aaneensluiting is daardoor veel sterker dan een halve eeuw geleden.
c. Kolonisatie van Palestina. De omzetting van de politieke idee in de practijk was slechts mogelijk door de ontginning en bevolking van Palestina. Door de pioniers (chaloetsiem) zijn in dit opzicht bijzondere prestaties verricht; de door hen gestichte collectieve nederzettingen waarvan de „kibboetsiem” de bekendste zijn, kunnen als een geslaagd sociaal experiment beschouwd worden.
d. Herleving van het Hebreeuws. De uit alle landen der aarde bijeengekomen immigranten zagen de noodzaak in van een gemeenschappelijke taal en in één geslacht werd het Hebreeuws — dat in de 19de eeuw reeds een literaire herleving had doorgemaakt — tot omgangstaal.
DR J. MELKMAN
Lit.:
a. Bibliografieën'. Bibliografia Tsionith, ed. A. Levisohn (Jeruzalem 1943); Palestine and Zionism, ed. Sophie A. Udin, I (New York 1949); Jüdisches Lexikon; Encyclopedia Judaica; Universal Jewish Encyclopedia.
b. Documenten: Protokolle der zionistischen Kongresse (sed. 1897); rapporten van de Zionistische Executieve (sed. 1921) en verschill. memoranda; rapporten van de Britse regering aan de Permanente Mandatencommissie (sed. 1921); Book of Documents submitted to the General Assembly of the United Nations: The Jewish Agency for Palestine (New York 1947).
c. Geschiedenis: N. Sokolov, History of Zionism, 1600-1918 (London 1919); A. Böhm, Die zionistische Bewegung, I, II (Jerusalem 1935-1937); I. Gohen, The Zionist Movement (London 1945); Rufus Learsi, Fulfilment (Cleveland — New York 1951); Sefer Hatsionuth Ia, Ha, b (Jeruzalem 1939, 1942, 1943); J- Melkman, Israël (Amsterdam 1950).
d. Ideologieën: J. Heller, The Zionist Idea (New York 1949);
e. Palestina: Palestine, I, II (New Haven 1947); A. Bein, Het Zionistische kolonisatiewerk (Amsterdam 1940);/. Mandaat: B. Joseph, British Rule in Palestine (Washington 1945); Royal Institute of Intern. Affairs: Great Britain and Palestine (London 1945). z verder: antisemitisme, Herzl, Israël, Palestina, Weizmann.