vormen de familie Sparidae van de orde Percomorphi (z Vissen). Zij zijn gekenmerkt door een hoge en meestal samengedrukte vorm van het lichaam en door de sterke tanden in de kaken, waarvan de zijdelingse bij vele soorten tot maaltanden zijn geworden.
Zij bezitten maar één lange rugvin, waarvan het voorste deel uit stekels bestaat. Zeebrasems komen aan bijna alle kusten voor.De zeekarper (Spondyliosoma cantharus), algemeen aan de Atlantische kusten van Zuid-Europa, de Middellandse Zee en de Zwarte Zee, is aan de Engelse zuidkust nog vrij talrijk en is enige malen aan de Nederlandse kust gevangen. Hetzelfde kan gezegd worden van Box boops en van de Rode Zeebrasem (Pagellus centrodontus). De Goudbrasem (Sparus auratus), een soort die zuidelijk tot Kaap de Goede Hoop voorkomt, zou ééns aan de Nederlandse kust zijn gevangen.
Ofschoon niet tot de eigenlijke Zeebrasems behorend willen wij hier de Berycidae behandelen, die geen Nederlandse naam hebben. Zij worden óf tot de Percomorphi gerekend, óf tot een aparte orde gebracht, daar zij in vele opzichten primitief zijn, zoals in de bouw van de schedel en in het grote aantal vinstralen van de buikvinnen. Sommige soorten zijn zelfs physostoom (z Vissen). In het Krijt-tijdperk waren deze vissen rijk vertegenwoordigd. In de recente fauna behoren de meeste geslachten tot de diepzee-fauna; een uitzondering maken de geslachten Myriprisiis en Holocentrum, die o.a. in de Indische Archipel door vele soorten vertegenwoordigd.
PROF. DR L. F. DE BEAUFORT.